MIDDEN - DELFLAND

Oostindiëvaarder in gemeentewapen

Het landelijke thema van Open Monumentendag 2002 is ‘Koopmansgeest, monumenten van de handel’, met specifieke aandacht voor het 400-jarig bestaan van de Verenigde Oostindische Compagnie. Schipluiden telt geen panden die de herinnering levend houden aan rijke kooplieden, de VOC en de economische overvloed. Toch zijn er in deze gemeente wel degelijk sporen te vinden die verwijzen naar de roemruchte Gouden Eeuw. 

Het meest opvallend is misschien wel het wapen van het ambacht Schipluiden, dat een zeventiende-eeuws Oostindiëvaarder met volle zeilen voorstelt. Na de Franse tijd (1815) heeft de gemeente een wapen gekregen, waarop een schip is te zien met gereefde zeilen. Waarom het oorspronkelijk wapen is gewijzigd, weten we niet. Ook is onbekend hoe Schipluiden aan zo’n aansprekend wapen kwam. Vermoedelijk heeft een heer van de Keenenburg, die tevens ambachtsheer van Schipluiden was, hier de hand in gehad. Een van de oudste afbeeldingen van het eerste wapen bevindt zich in de Nederlands hervormde kerk van Schipluiden, namelijk op de koperen boog uit 1702 op het doophek. Daarnaast is het wapen te zien op het achttiende-eeuwse kerkzegel van de hervormde gemeente. Tenslotte vinden we een afbeelding van het oudste wapen op een van de consoles in de kerk.


Het oudste wapen van Schipluiden op de doopboog in de N.H. kerk van Schipluiden.

De moord op dominee Hambroeck

Een andere schakel tussen Schipluiden en de VOC is dominee Antonius Hambroeck. Op 4 april 1632 werd deze predikant in de hervormde kerk van Schipluiden bevestigd. Over zijn ambtsperiode in het dorp aan de Gaag zijn geen opvallende zaken bekend. In 1637 leende de hervormde gemeente Schipluiden hem voor een aantal maanden uit aan Maarten Harpertszoon Tromp. Hambroeck werd vlootpredikant op het schip van de opperbevelhebber. De vloot van Tromp beschermde de handelsschepen tegen de Duinkerker kapers. Een kleine tien jaar later werd de Schipluidense dominee door de predikanten van Rotterdam uitgenodigd om in dienst te treden van de VOC. In het voorjaar van 1647 vertrok hij met zijn gezin op het schip ‘Nieuw Rotterdam’ naar Batavia. Op 20 april 1648 werd hij tot predikant benoemd op Formosa (het tegenwoordige Taiwan). Hij arbeidde hier met veel succes. Hij stichtte er een school en gaf onder andere een bijbelvertaling in het Formosaans uit, waarvoor hij ook een letterschrift ontwierp.

In 1661 werd een groot deel van het eiland overrompeld door een Chinese roverhoofdman. Deze kreeg veel compagniesdienaren in handen, waaronder dominee Hambroeck, zijn vrouw, een zoon en een dochter. Een deel van de Nederlanders, alsmede twee dochters van de predikant, kon zich terugtrekken binnen het fort Zeelandia. De roverhoofdman stuurde Hambroeck naar de Nederlandse gouverneur met het verzoek de vesting over te geven. 

Als de predikant niet binnen de voorgeschreven tijd met een positief bericht bij de roverhoofdman zou terugkeren, zouden zijn vrouw en kinderen in stukken worden gehakt. Hambroeck moedigde de belegerde Nederlanders aan het fort niet over te geven. De verdedigers en zijn twee dochters smeekten hem in de vesting te blijven. Hambroeck wilde echter zijn vrouw en andere kinderen buiten het fort niet in de steek laten. Na een dramatisch afscheid keerde hij terug naar het leger van de vijand, waar hij voor het oog van zijn vrouw, zoon en dochter werd onthoofd. De Chinezen doodden daarna de andere Nederlandse mannen en voerden de vrouwen weg in slavernij. Zij werden verdeeld onder de Chinese officieren. Begin 1662 capituleerde het fort Zeelandia en eindigde de Nederlandse bezetting van Formosa.


De zelfopoffering van ds. Hambroeck op Formosa, 1661. Schilderij van J.W. Pieneman (1809-1860).

Onder de ca. 1 miljoen personen die gedurende twee eeuwen in dienst zijn geweest van de VOC was slechts een gering aantal Schipluidenaren. Hun vertrek en thuiskomst worden gemeld in de lidmatenregisters van de kerken. De meeste Compagniesdienaren keerden echter niet meer terug in het vaderland.

Een knechtje uit Oost-Indië

Philip Pietersz. (van Hueren) kwam oorspronkelijk uit Delft. Van 1608-1616 was hij predikant van de hervormde gemeente’t Woudt. Zijn carrière begon bij een van de voorcompagnieën van de VOC. In 1598 vertrok hij als ziekentrooster met het schip ‘Amsterdam’ en nog zeven schepen naar Oost-Indië. Een deel van de vloot moest onderweg vanwege gebrek aan vers water uitwijken naar Mauritius. Dit eiland ligt in de Indische Oceaan, tussen Madagascar en de Indische Archipel. Uit een scheepsjournaal blijkt dat Philip Pietersz. tijdens het verblijf op Mauritius meer heeft gedaan dan alleen maar zieken troosten. Op een van de zondagen leidde hij op het eiland twee kerkdiensten. Hierin doopte hij een inlander uit Madagascar en een tweetal schepelingen. Na veertien dagen werden de ankers gelicht en voeren de schepen naar Bantam in Oost-Indië.

Toen Philip Pietersz. enkele jaren later in Nederland terugkeerde, kreeg hij een reprimande van de Hervormde Kerk, omdat hij als ziekentrooster niet bevoegd was mensen te dopen. In 1605 mocht hij dat wel, want in dat jaar werd hij officieel benoemd tot predikant van Lexmond.

Uit zijn ambtsperiode in ’t Woudt is een bijzonder verhaal bewaard gebleven. Op 5 oktober 1609 vroeg Philip Pietersz. de Classis van Delft om "zijn knechtken, zynde uyt Oost-Indiën medegebracht, ’t welc out zynde twaelff jaren, het sacrament des doopsels aen hem te besteden". Argumenten hiervoor waren, dat hij "een tyt in de (Woudtse) kercke den Catechismus opgeseyt hadde; ooc betoonde hij merckelijke teeckenen van godsalicheyt". De collega-predikanten stemden in met de doop van de inlandse jongen, mede omdat ze bemerkten dat Philip Pietersz. hem als een vader beschermde.

Jacques Moerman (gepubliceerd in de Schiphoorn, 7 september 2002)